Het Rijksmuseum was vijf jaar leeg
DE NACHTWACHT OP ZWERFTOCHT
Om veiligheidsredenen werd het Amsterdamse Rijksmuseum vlak voor de oorlog ontmanteld. 'Onder de grond' verdwenen 2000 schilderijen, 30.000 objecten en drie miljoen prenten en tekeningen.
'Wintertijd'
Dit jaar, 1985, is een bijzonder jaar voor het Rijksmuseum. Niet alleen vanwege het eeuwfeest op de huidige locatie, het is ook veertig jaar geleden dat de trotse inhoud erin terugkeerde na een dramatische zwerftocht van bijna zes jaar. De man die tijdens de Tweede Wereldoorlog belast was met het toezicht op de "fleur" van het Nederlands cultuurbezit, is de heer H.P.Baard, de latere directeur van het Frans Halsmuseum te Haarlem.
Anno 1985, rustig zittend in zijn fraaie flat in Bloemendaal, lijkt de heer Baard de afgelopen vijfenveertig jaar even glorieus te hebben doorstaan als de kunstschatten zelf. Terugkijkend op die spannende jaren blijft er voornamelijk dankbaarheid over: "Ik beschouwde het als een groot voorrecht dit te mogen doen en al die jaren vrijwel als enige in contact te kunnen blijven met het mooiste dat ons land had voortgebracht".
De voorboden van naderend onheil waren dr.J.Kalf, directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, niet ontgaan. In 1938 verscheen zijn interne publicatie "Bescherming van kunstwerken tegen oorlogsgevaren".
Ook Willem Sandberg, toen conservator van het Stedelijk Museum, was alert. Spanje werd bezocht om te zien hoe men daar de kunst had beschermd tijdens de Burgeroorlog.
Uit het Stedelijk Museum
Daarop werd in het najaar van '39 begonnen met het bouwen van een schuilkelder voor de gemeente Amsterdam in de duinen bij Castricum. Intussen werden veel schilderijen van de gemeente, waaronder de Van Goghs, opgeslagen in schepen bij het Alkmaardermeer. De rijksoverheid begon met versterking van de kelder van het Mauritshuis en de bouw van een bergplaats bij het museum Kröller-Müller.
Het Rijksmuseum was in feite hopeloos onvoorbereid toen Baard met de supervisie werd belast. Baard nu: "Ik was toen wetenschappelijk assistent bij het Rijksmuseum. Drieëndertig was ik, maar Schmidt-Degener, de directeur, zei dat ik kon organiseren". Een hele verantwoordelijkheid. "Na Chamberlains ‘Peace For Our Time’ zei de verantwoordelijke minister dat de zandzakken en stalen luiken konden worden afbesteld, maar dat hebben we toch maar niet gedaan."
Op 25 augustus 1939 werd het Rijksmuseum gesloten. Schuilkelders waren er niet, dus het parool werd: decentralisatie. In twee etappes werden onder meer tweeduizend schilderijen, meer dan dertigduizend objecten en ongeveer drie miljoen prenten en tekeningen overgebracht naar verschillende locaties in de kop van Noord-Holland. Deze bestonden voornamelijk uit kerken en gymnastieklokalen van scholen.
De Nachtwacht-nooduitgang
Zo werd Schagerbrug verrijkt met het Straatje van Vermeer, Wieringerwerf kreeg feestelijk bezoek van een Joodse Bruid en de Vrolijke Drinker van Frans Hals beproefde zijn geluk in Lutjewinkel. Het Kasteel Radboud werd de burcht voor de Nachtwacht en andere schuttersstukken. Pas nadat het raam van de ridderzaal verder was uitgehakt konden ze erin.
Tot de meidagen van 1940 was er rust. Baard: "Ik had een motorfiets en reed tussen de depots heen en weer om die te controleren. Het was een wonderbaarlijke ervaring het 'Straatje' van Vermeer zonder lijst in je handen te houden en daarnaast door het raam, de schapen in de wei te zien lopen."
Maar van 10 mei af was het mis. Er vielen bommen en op de middag van 13 mei werd besloten de Nachtwacht te evacueren naar de inmiddels voltooide gemeentekelder in Castricum. Onder geschutsgedreun begaf het transport zich op weg.
Achterblijver
Het monumentale schilderij van Banninck Cocq en zijn gevolg bracht de nacht door in het dorpje Winkel onder het afdak van een smidse en bereikte de volgende dag Castricum.
Bij de bunker moest het schilderij in de buitenlucht uit het spieraam worden gehaald en vervolgens met de verf naar buiten om een grote cylinder worden gerold. Een topprestatie die zonder enige schade verliep.
De Nachtwacht wacht. Op vrede.
(Foto uit het Stedelijk Museum)
Na de capitulatie werd de "huwelijksreis" van Rembrandts "Bruidspaar" bijna wreed verstoord. Vijf bommen vielen vlak naast het depot, waarin zich ook vele prenten en Rembrandts "Verloochening van Petrus" bevonden. Daarna werden de voornaamste werken uit deze behuizing naar Medemblik overgebracht. Het Rijksprentenkabinet werd na de schrik gevestigd in de Doopsgezinde Kerk van Nieuwe Niedorp.
Begin voorjaar '41 kwamen twee nieuwe schuilkelders klaar: acht bomvrije kluizen onder de duinen bij Heemskerk en Zandvoort. Op 21 maart 1941 werd de Nachtwacht van Castricum naar het nieuwe onderkomen in Heemskerk gebracht. Daarna volgde een bonte stoet kostbaarheden uit de belangrijkste musea van Nederland die hun weg vonden naar het beschermend beton. Het meest indrukwekkend vond Baard de intocht van de mummies, die opnieuw in een koningsgraf leken te worden bijgezet.
Alle schilderijen werden, zonder enige chronologische samenhang op uitschuifbare rekken gehangen. Baard vertelt dat deze ‘beau-désordre' eigenlijk een uiterst boeiende tentoonstelling opleverde: "In het museum hangt alles zo netjes op volgorde naast elkaar. Maar in de schuilkelder was Charley Toorop de buurvrouw van Kruseman.” Misschien zou het een aardige suggestie zijn deze 'fraaie wanorde' weer eens tijdelijk te laten herleven.
Tijdens de zware overwintering van '41-'42 werd in Duitsland een plan uitgebroed dat een nieuw transport van de kunstwerken zou veroorzaken, Hitlers "Atlantikwall". Daar lagen de kunstwerken middenin en dus moesten ze weg. In recordtijd werd een nieuwe kluis gemaakt bij Maastricht, uitsluitend bestemd voor de topstukken. De locatie bevond zich vijfendertig meter onder de grond in de St. Pietersberg.
Op 24 maart 1942 begon de Nachtwacht aan een vierde etappe van de zwerftocht. Samen met de andere stukken werden ze in vrachtwagens bovenop een speciale goederentrein gezet, die voor de gelegenheid was voorzien van onderstellen voor personenvervoer. De overige kunstschatten werden ondergebracht in een type onderkomen dat hun inmiddels bekend voorkwam: scholen en kerken. Ditmaal in de buurt van Steenwijk, Overijssel.
In de zomer van '42 werd in die buurt een kolossale bunker gebouwd bij het plaatsje Paasloo. Dit bouwwerk verrees grotendeels boven de grond met een kegelvormig dak dat een maximale dikte heeft van negen meter beton. De lengte van het wapeningsstaal zou kunnen reiken van Steenwijk tot Parijs. Na de voltooiing volgde een lange periode van rust.
Baard vertelt dat hij in die tijd bij Paasloo een boer ontmoette, die zei: “U bent dus van het Rijksmuseum? Daar ben ik ook eens geweest. Je ging de ene kamer in en de andere kamer uut." Baard lachend: “Nog steeds de beste definitie van een museum die ik heb gehoord."
In 1943 werden tot ieders verbazing de duinbunkers weer opengesteld voor nog niet beschermde kostbaarheden uit diverse musea.
Een probleem apart vormden de wisselende atmosferische toestanden waarin de schilderijen zich bevonden. Baard: “De bunkers in de duinen waren in het begin te nat. Dat kwam door de overhaaste verhuizing. Het beton stond nog te veel vocht af. We hadden overigens in alle kelders uitstekende airconditioning." Die was ook zeker nodig voor het vochtige mergel van de St. Pietersberg.
Bij de bouw van “Paasloo" werd snelhardend beton gebruikt. Het werd er toen zelfs te droog zodat er emmers water over de vloer moesten worden gegooid. Baard: “Een bijzonder probleem had ik met een schilderij van Dick Ket. Daarvan begon de met slechte olie aangelengde verf te druipen. Toen heb ik het op zijn kop gehangen en kwam het weer goed."
Eén van de meest hardnekkige misverstanden is dat Nederlands belangrijkste kunstbezit voor de Duitsers verborgen zou zijn geweest. Dat was zeker niet het geval. “Er is zelfs niet aan een geheime bergplaats gedacht," zegt Baard en een eventuele 'Engelandvaart ' was te riskant.
Toch dringt zich de vraag op waarom de Duitsers deze kostbaarheden niet hebben geroofd. Baard: “Er is wel joods bezit naar Duitsland overgebracht, maar geen nationaal bezit. De Duitsers waren onder de indruk van de manier waarop wij de kunst beschermd hadden. Het lag hier veilig. Veiliger dan in Duitsland zelf, dat gebombardeerd werd. En ze dachten dat ze de oorlog toch zouden winnen. Dan maakte het niet veel uit waar het lag. Hitler had het plan om na de oorlog een enorm museum te openen in Linz waarin hij alle gestolen topstukken uit de veroverde landen ten toon wilde stellen."
De heer Baard vertelt dat er groter gevaar dreigde van “loslopende" officieren met privé-ambities. Nadat zich een dergelijke dreiging een keer had voorgedaan, werd door de Duitsers een document verstrekt dat, behoudens toestemming van het hoogste gezag, onbevoegden de toegang tot de schuilkelders verbood.
Logboek van de bunkerkluis in Castricum
(Foto uit het Stedelijk Museum)
De Duitse overheersing hield wel in dat er af en toe "hoog bezoek" arriveerde. Met name doortrekkende generaals bleken daarbij meer interesse te hebben voor de bunkers zelf dan voor de inhoud. Eén van hen liet zich echter wel voorlichten over de schilderijen door een "kunstminnend" majoor. Deze wees hem op de "Germaanse" schilder Rembrandt en het portret van diens broer. "Die is dan wel niet helemaal bezopen, maar wel behoorlijk aangeschoten," zo luidde het esthetisch commentaar.
Baard: "De bevelhebber van de Wehrmacht was één der weinigen die toegaf totaal geen verstand van kunst te hebben. Eén keer is het voorgekomen dat een Duitse officier zich verontschuldigde voor de pijnlijke situatie. Dat was iemand die ik in 1935 in het Rijksmuseum had rondgeleid..."
“De meest geziene gast was Plutschar, de verantwoordelijke man voor de 'Kultur-Schutz' (*). Sommigen van de Kultur-Schutz waren zeer goed geïnformeerd. In Paasloo kwamen ze eens vragen waar het door koningin Wilhelmina geschilderde portret van prins Bernhard was. Van het bestaan daarvan wisten maar heel weinigen."
Af en toe bood andersoortig bezoek Baard de gelegenheid voor een stille triomf. Zo informeerde Seyss-Inquart naar een schilderij van Jan Steen. Dit gaf Baard de gelegenheid de "Reichskommisar" te wijzen op de symboliek die betrekking had op de wisselvalligheid van het lot. Vrij vertalend maakte hij van de titel "Soo gewonnen, soo verteert" in het Duits: "So gewonnen, so verloren'. Dat was op het randje.
Jan van Schaffelaar in het Rijksmuseum
Over het bezoek van de "Leider" Anton Mussert schreef Baard: "Het was een zielige vertooning, den kleinen man de parade langs onze oude meesters te zien afnemen, waarbij hij van tijd tot tijd een boos gezichtje trok, om imposant te lijken."
H.P.Baard nu: "Op een gegeven moment zei ik tegen hem dat het bezoek moest zijn afgelopen omdat ik dringende bezigheden had. Die bezigheden waren namelijk het luisteren naar de radio, daar leefden we op. Maar dat zei ik er niet bij."
Even talrijk als bizar waren de geruchten die de culturele zwerftocht begeleidden. De opslag van schilderijen in schepen bij het Alkmaardermeer gaf grond aan de wijdverspreide mening dat de Nachtwacht zich in een zinken koker op de bodem van het meer zou bevinden. Het transport van grote schuttersstukken naar Medemblik werd in de pubieke opinie omgevormd tot wapen- en munitievervoer.
De Bevrijding naderde. Baard: "Eén van de mooiste momenten uit de oorlog was de BBC-uitzending na de val van Stalingrad. Toen klonk van tussen de schilderijen, waar de radio verstopt was, 'De Poort van Kiev' van Moussorgsky. Dat zal ik nooit vergeten."
Even was er de angst voor vernietiging uit rancune. Maar alles liep voorspoedig. Op 14 september 1944 werd Maastricht bevrijd. Paasloo volgde op 12 april 1945. Alleen op de Veluwe waren wat problemen. Daar hadden tijdens zware gevechten Canadese tanks zich bovenop de Rijksbergplaats geposteerd.
Baard illustreert het verschil in sfeer vóór en na de bevrijding aan de hand van het waterreservoir bij Paasloo. Dit was als bluswater bedoeld bij een eventuele bosbrand. Tijdens de bezetting had een Duitse militair gevraagd of daarmee in tijden van gevaar de bergplaats onder water zou worden gezet, waarop Baard hem moest uitleggen dat zoiets niet erg bevorderlijk zou zijn voor de inhoud. Een bevrijdende majoor had een wat luchtiger kijk op het geheel: "I thought the lake was meant for the evacuation of the goldfishes of the Royal Family."
Op 25 juni vertrokken twee met kunst geladen schepen vanuit Maastricht in omgekeerde richting. De Nachtwacht was aan boord van het vaartuig "Van God Gegeven”, wiens schipper nog nooit van Rembrandt of diens beroemde schilderij had gehoord. Als gevolg van een stremming voeren de schepen via België, waar de geschatte waarde van zijn lading moest worden opgegeven. Tot totale verbijstering van de schipper werd zij vastgesteld op minstens één miljard gulden. "Goud van Rembrandt", zuchtte hij. Tegelijk met de intocht van de Koningin voeren de twee schepen het jubelende Amsterdam binnen.
Nadat ook de collectie uit Paasloo weer in het behouden huis was teruggekeerd, werd op 14 juli het officiële einde van de zwerftocht een feit. Alles hing weer op zijn plaats, maar toch niet meer zoals het was. De schilderijen waren "nagedonkerd" doordat het vernis bijna zes jaar daglicht had moeten ontberen. Dat zou vanzelf weer goed komen.
Anders stond het met een interessante observatie van Baard. Hij had het gevoel dat de kunstwerken opeens veel ouder waren geworden dan door een tijdspanne van vijf jaar kon worden verklaard. Alsof de abrupte breuk in de geschiedenis en de geforceerde technische vooruitgang de oude werken weer een hele periode verder in het verleden hadden teruggezet.
*
© 1985 Joost Overhoff
(*) Wellicht gaat het hier om de 'Kunstschutz'. Mogelijk gaat het hier om Dr. Eduard Plietzsch.
Tot 31 mei 2015 is in het Stedelijk Museum in Amsterdam de tentoonstelling te zien
Het Stedelijk in de oorlog
*
Serie
Het Rijksmuseum van onder tot boven