DE VARENKUST
Met de trein naar de Spaanse noordflank
II
De TGV suist ook het laatste Franse stuk voorbeeldig. Naast me zit een man met een fascinerend boek. Titel: 'Ne pas lire ce livre si vous êtes stupide'. Opvallend: hij leest er niet in.
Zelf heb ik ook een boekje bij me, waarmee ik me ooit heb verdiept in de Spaanse taal. Het begint met een stukje over iemand die aankomt in Hendaye, het laatste Franse station voor de grensovergang. Daar moet je overstappen naar Irun, het eerste station in Spanje, vanwege de verschillende spoorbreedten in beide landen. Dat is nog steeds zo.
Het boekje 'Zo leer je Spaans' dateert echter van nog voor de rolkoffer. Het leert je hoe je in het station om een mozo moet vragen, een kruier. Die is er echter, net iets na Tyrannosaurus Rex, volledig uitgestorven. Sterker, ook is er niemand meer te vinden achter het loket. We moeten het doen met een tweetal onduidelijke automaten. We helpen er een mede-toerist mee, uit een land waar je, zo vermoed ik, een visitekaartje met twee handen aan moet nemen.
Het is een even beschaafde als zachtaardige pensionado uit Yokohama, Japan. Je gaat bijna als vanzelf een beetje tegen hem buigen. Hij zal ons, Europeanen, wel wat ruw vinden, verwachten we. Dat valt mee, of is hij vooral beleefd, en zit zijn boodschap subtiel verpakt in de constatering: 'Wij zijn verlegener'?
Met Amerikanen heeft hij wel een ietsjepietsje meer uitgesproken moeite. Net als wij is hij onderweg naar San Sebastian. Maar wat moet een Japanner daar?
Het antwoord is: gastronomie. San Sebastian ligt aan zee en zee = vis. Dat gevoegd bij het feit dat het er ritselt van de Michelinsterren is aantrekkingskracht voldoende.
Terzijde
We bespreken de WK Atletiek die net zijn gehouden in Doha, waar het voor zoiets te warm is.
De Japanner leert ons dat voor de Olympische Spelen van 2020 in Tokio, in de warmste tijd van het jaar, hetzelfde gaat gelden.
Onze Interrailpassen blijken even niet van waarde. Er is werk op het spoor en een busrit van twee minuten brengt ons naar een stationnetje vanwaar een lokaal soort metro boemelt naar het sterrenoord.
Mensen zitten er op bankjes te zonnen, alsof ze het hard nodig hebben. Aan de Spaanse noordkust regent het vaak.
Op het strand zijn nu ook de zandkunstenaars aan het werk gegaan. Scheppingen geschapen voor de vergankelijkheid. De vloed zal hun werk verwoesten, maar hopelijk niet voordat er van bovenaf voldoende euro's op zijn neergedaald.
Even later liggen we zelf in de zee. Half oktober.
Op de Pasealeku Berria – Baskisch is fascinerend – is het een drukte van belang. Deze rondgang langs de Golf van Biskaje blijkt onweerstaanbaar voor mensen die aan hun gezondheid werken. Rennend, fietsend en duidelijk-niet-slenterend-wandelend, met serieuze blik.
Daar zijn er opvallend veel van. Is het omdat ze al dat goede en vele eten moeten verteren? Veel dikke mensen zien we niet. Het lijkt er meer op dat ze het doen uit principe. In elk geval is zo'n wandelboulevard in een fraai decor voor bewegen heel uitnodigend. Sommigen zoeken het zelfs hogerop. Een beetje.
Zelf gaan we eten zonder sterren, maar in een plaats waar de lat hoog ligt eet je zelden slecht. Zo beginnen we aan een ware vis- en zeevruchtenmarathon. Ons reis gaat immers vrijwel volledig langs de kust.
Bij het bestellen worden we gewaarschuwd. Baskische porties zijn groter dan normaal. Voor je het weet bestel je teveel. Dat gevaar kan je ook vermijden door naar een pintxos-bar te gaan, voor de Baskische variant van tapas, kleine hapjes.
De gastronomische reputatie van Donostia, zoals San Sebastian in het Baskisch heet, heeft overigens een vliegwieleffect. Daardoor komen er nog meer sterrenzaken bij en beginnen de lokale mensen te klagen over een overdaad aan toeristen. De minst geliefde daarvan, volgens een jonge vrouw van ons hotel, zijn de Fransen. Maar die zijn juist talrijk...
De trein naar het andere uiterste van de Noord-Spaanse kust, blijkt verbluffend kort. Twee wagonnetjes maar.
De belangrijkste treinroute van San Sebastian naar La Coruña loopt niet pal langs de kust, maar gaat wat zuidelijker door de vlakte. En het mag dan voor eeuwig in je hoofd zitten – The rain in Spain stays mainly in the plain – maar waarschijnlijk is dat klinkklare nonsens. Juist niet, zou je zeggen. De meeste regen valt juist in de bergachtige kuststrook.
De conducteur is een echte heer, in een tiptop zittend pak. Zonder pet zou hij ook als bankdirecteur heel geloofwaardig zijn.
Hoe ver gaan we het schoppen vandaag, van begin tot eind? Ruim negenhonderd kilometer, schat de treindirecteur, waar we ruim elf uur over gaan doen. Halverwege komt de machinist naast ons zitten. Hij is even afgelost om wat uit te rusten. Langer dan vijfenhalf uur rijden mag hij niet. Ook hij is gekleed in zo'n onberispelijk kostuum. Hij ontdekt er een vrijwel onzichtbaar vlekje op en spant zich ernstig in om dat weg te krijgen.
Wie van hem wel mogen blijven zijn de Galiciërs, de bewoners van de regio waar we naar op weg zijn. Hij vindt ze ronduit prettig. Zelf komt hij uit de vlakte.
Er mag dan wel geen rain zijn in the plain, er is wel iets anders te zien, middenin het niks. Een gier. Helemaal alleen.
Op een ander stuk rijden we door een dicht bos. Ik vraag de machinist of hij nooit beesten voor de wielen krijgt. Zeker wel. En wat doet hij dan? Doorrijden.
1
Ook binnenin onze trein zitten slachtoffers. Je kan niet om ze heen als je door Noord-Spanje reist: wandelaars op weg naar Santiago de Compostela. Ze 'doen' El Camino, zoals die weg in de wandeling wordt genoemd. Oorspronkelijk bedoeld voor pelgrims, moet je die tegenwoordig met een lantaarntje zoeken.
Er zijn vele varianten van de Camino die naar Santiago leiden, maar welke je ook neemt, je bent er niet alleen. Sterker, als je door Noord-Spanje reist bekruipt je het idee dat zo'n wandeling thuishoort in de categorie ''s Werelds Minst Originele Bezigheden'.
Nogal wat van die wandelaars halen de eindstreep niet. Dat geldt meteen voor de eerste Camino-gangers die we spreken. In de trein. Dat doet op z'n minst een gedeeltelijke capitulatie vermoeden.
Het is een groep Canadezen. De vrouw die ons haar avonturen toevertrouwt oogt al direct een kilootje of veertig te zwaar voor een succesvolle Camino. En dat bleek ook zo. Na de start in de Pyreneeën verstuikte ze al vrijwel direct haar enkel. Nog één dag doortobben en dat was dat. Gelukkig bleef ze in de bezemwagen niet lang alleen. Vier van de zes van hun groep gaven het al spoedig op.
Waarom dan aan zoiets begonnen? En daar was hij dan, de motivatiebron van hele horden: de 'bucketlist'. Op dat lijstje van Nog Te Doene Dingen stond die wandeling met stip, dus moest het gebeuren. Gelukkig stond er ook een cruise op over de Middellandse Zee, dus die konden de vier en passant nog even afvinken, terwijl de twee diehards van hun groep dapper doorliepen.
Ook en passant leert de Canadese ons een voor mij nieuwe, maar belangwekkende spreuk. Haar man is van Nederlandse komaf en verkondigt in Canada een pakkende boodschap:
Ruim elf uur in de trein, is dat niet lang? Welnee. Veel mensen zitten elf uur thuis en zijn daarna waar ze waren. Wij, op onze beurt, zijn erna een stuk verderop.
Daarbij moet je niet vergeten naar buiten te kijken, wat bijna niemand doet. We komen op ons treinmotto, dat wat wonderlijk klinkt, maar de rest van de reis stand zal houden:
'Wat je leest, zie je niet'.
Zonder kijken geen gier.
De trein stopt in Santiago. Alle Camino-kneuzen stappen uit, om alsnog de eindstreep te halen, althans te zien.
Wij niet. We kachelen door, in het donker nu, zelfs Finisterre voorbij. Finis Terrae, het einde van de wereld. Ten noordoosten ervan ligt (L)A Coruña. Ter ere van de Galicische taal is de L er inmiddels officieel afgeschaafd, maar nog volop in gebruik.
We naderen het eind van de lijn. De trein is nog even schoon als in het begin en na bijna een half etmaal is zelfs de WC nog smetteloos. Het lijkt erop dat, anders dan bij ons, de beschaving deze streek op aarde inmiddels heeft bereikt.
We arriveren in het donker, in het spitsuur. Auto's overal. Grote wegen en fly-overs voor voetgangers zorgen voor een vervreemdend effect.
Dat vervreemdende gaat door tot in onze hotelkamer. Vlak na de toegangsdeur verspert een vreemd uitziend apparaat de weg. Ook de geur in de kamer heeft iets raars. Ronduit onaangenaam.
Het apparaat blijkt een ionisator, bedoeld om een niet uniek-Spaans fenomeen te bestrijden. Opvallend veel Spanjaarden roken als schoorstenen en nemen in hotelkamers geen pafpauze, terwijl die kamers geen schoorsteen hebben. Vandaar het apparaat dat zijn best staat te doen de lucht in onze kamer te schoon te krijgen
We zijn niet onder de indruk van het resultaat en verkiezen te verhuizen.
Terzijde
Na terugkeer leer ik dat ionisatoren vaak veel ozon produceren, wellicht nog erger dan de kwaal.
Het is al laat, maar we vinden nog iets te eten in een restaurant dat favoriet is onder de spelers van de lokale voetbalclub, Deportivo. Is dat op culinair terrein wel een inkopper? In elk geval blijkt La Brasa een prima adres en ook hier waarschuwen ze je ervoor niet teveel te bestellen. En ook hier blijkt het heel normaal een gerecht te delen.
Het donker bij onze aankomst blijkt de volgende dag flatterend. La Coruña valt tegen. Het lijkt wel of er een balkonnen- en bloemenverbod bestaat. Achter vrijwel geen enkel raam is iets te zien dat zou kunnen wijzen op een eigen persoonlijkheid van degene die er woont.
Het zeefront bij het strand heeft zo eerder iets van een vrije variant van Noord-Korea. Hoe kan dat passen bij zulke prettige, nette mensen? Of zijn ze daarnaast ook saai?
Zelfs de relatief nieuwe wijk bij de rotskust is doods. De natuur doet zijn uiterste best, maar een passend antwoord blijft uit.
Stralend zijn wel de twee duikers die een paar prachtige vissen hebben gespietst. Verderop zitten twee mannen met hengels vlakbij de onstuimige zee. Eén freak wave en ze liggen erin, zou je denken.
Dit zijn ze nou, de rotsen van Coruña. Maar waar zou het precies geweest zijn, dat die kapitein aan land kwam? Met die Hollander in zijn oersterke armen. Hier misschien wel? Wie weet.
Iets verderop staat de Hercules-vuurtoren, de enige nog werkende vuurtoren uit de Romeinse tijd. Helemaal origineel ziet-ie er niet meer uit, maar olé. Wellicht hebben de mannen terwijl hun schip verging zijn licht nog wel zien branden.
Hoe zou het gaan met de kapitein? Zou hij nog leven, Captain John? Zo niet, R.I.P. Wat mij betreft kan zijn zerk het kort houden:
JOHN
Zeebonk
We kachelen in een lokaal treintje naar de volgende halte, Ferrol. Volgens de Treinreiswinkel geldt Interrail niet in de kleine treintjes langs de kust, maar is dat wel zo? Zeker is dat als je maar kleine stukjes doet, het zonde is er hele reisdagen aan op te stoken. De prutteltreintjes kosten bovendien vrijwel niets.
Bij aankomst op het stationnetje een verrassing. Op een ander perron staat El Transcantábrico Gran Lujo, een superdeluxe trein die ook vanaf San Sebastian naar Santiago rijdt. Via de kustroute, in acht dagen. Voor iets meer dan vijfduizend euro p.p. Althans, dat vind ik op internet. Volgens een vrouw op het station moet het al kunnen vanaf drieduizend.
Zelf nemen we onze intrek in een hotel met uiterst prettig personeel. Ook Ferrol zelf blijkt een vriendelijk plaatsje. Wat in verval, dat wel. Er is leegstand en in de huizenrijen vallen wat gaten, maar we zien er ook een reactie op die zowaar op humor lijkt.
Ferrol drijft deels op de Spaanse marine. Dat bracht ook een man naar het plaatsje die de vader werd van
Francisco Paulino Hermenegildo Teódulo Franco y Bahamonde Salgado Pardo
Korter: Caudillo de España por la gracia de Dios – Leider van Spanje bij de gratie Gods (lees: de gratie van Mijzelf).
Nog korter: El generalísimo – de opperveldmaarschalk.
Allerkortst: Franco.
Het is meer bij toeval dat we erachter komen dat Franco geboren is op een steenworp afstand van ons hotel. Alsof het wordt stilgehouden. Geen enkel richtingbord wijst er naartoe. Goed, op het geboortehuis zelf hangen nog wat plaquettes, maar op straatniveau loop je er zo aan voorbij. We moeten er echt naar vragen. Sterker, een aantal jaren geleden is het ruiterstandbeeld van Franco in het holst van de nacht van zijn voetstuk gelicht. En dat in de plaats die bijna een halve eeuw trots 'El Ferrol del Caudillo' heette.
Geboorteplaats van een dictatuur
Trouwens, ook nu is er reuring aan het Franco-front. We zijn aan de vooravond van het transport van de Caudillo zelf. Hij zal worden opgegraven. Zijn laatste rustplaats bleek dat niet te zijn, omdat op zijn huidige pompeuze locatie ook een aantal van zijn slachtoffers te rusten ligt. Ze worden nu gescheiden. Bijna als om symbolisch aan te geven dat Spanje nog steeds geen eenheid is en de splijting tussen franquisten en zijn tegenstanders alleen aan het zicht onttrokken is door een sluier van zwijgzaamheid.
Terzijde
Franco's vader was een schuinsmarcheerder eerste klas. Franco zelf van de weeromstuit juist niet.
Daarom is het wel zo ironisch dat de 'schuinste straat van het land' lange tijd door het leven ging als de Avenida del Generalísimo Francisco Franco. In Barcelona nota bene. De belangrijkste straat van de Catalaanse hoofdstad met de naam van de man die het Catalaans als taal verbood.
Tegenwoordig draagt die avenue de naam die het best bij zijn schuinte past: el Diagonal.
Ruim tien kilometer lang.
We eten ook pintxos bij een Franco, maar dan bij een Franco van nu. Simpeler kan zijn zaakje niet zijn, maar zijn zamburiñas kunnen niet beter. Onvergetelijk.
Het zijn jakobsschelpen, dezelfde als die symbool staan voor de Camino naar Santiago = Sant-iago = Sint Jacob, en dezelfde als die van Shell.
Ook de witte wijnen in dit hoekje van de wereld zijn prima: albariño uit de Rías Baixas, net boven Portugal. En net 'naast' Portugal: verdejo uit Rueda.
Al wandelend door Ferrol stuiten we op een mini-hortus, met uitleg over uitheemse soorten. Aha, zo leren we dat de pluimen die je overal in het landschap ziet eigenlijk 'invasieve exoten' zijn. Ze lijken erg op wat je ook bij ons wel ziet, in tuinen van mensen waarbij je een saaiheid vermoedt die aan vegetatieve compensatie doet. Dezelfde mensen, zo denk je, als die met Burberry-hoedjes, -kraagjes en -manchetten.
Wat vegetatie betreft: de Spaanse noordkust heeft meerdere namen, zoals de Groene- en deels de Cantabrische kust, maar wij noemen hem De Varenkust.
In het scheepvaartmuseum vraag ik naar 'de Armada', maar de sympathieke vrouw van dienst kijkt me niet-begrijpend aan. Dan gaat haar een licht op. 'U bedoelt de Armada Invencibile'.
Bij ons kan 'de' Armada er maar één zijn, die van 1588. De Spanjaarden kennen die echter als 'De Onoverwinnelijke Armada'. Net zoiets als 'De Onzinkbare Titanic'.
Volgens de Spaanse Wikipedia komt hun kreet uit een Engelse koker, maar volgens de Engelse Wikipedia noemen zij hem zelf 'The Spanish Armada'.
In Ferrol zijn veel schepen gebouwd, maar ná de Armada. De houten constructies in het museum zijn indrukwekkend, net als de kanonskogels die werden gebruikt om al die degelijkheid weer kapot te krijgen.
Vanaf Ferrol...
*
Wordt vervolgd...
*
© Joost Overhoff