2015:
In Engeland wordt een nieuwe techniek toegestaan waarbij baby's worden 'voorgekookt' met het DNA van drie verschillende personen.
Zestien jaar eerder:
KAN-IE WEL?
'Nee', sprak het jongetje geduldig, 'ik ga naar mijn andere moeder'.
Even was ik het spoor bijster geweest. Dat kwam omdat hij net verteld had dat hij naar zijn moeder ging, terwijl hij eerder zei dat hij van zijn moeder kwam.
De trein snelde voort, op weg naar de hoofdstad. Een jaar of negen schatte ik 'm, het jongetje. Voor hem lag het boek dat hij gelezen had tot we met elkaar aan de praat waren geraakt. Op de hoogte van Houten.
'Maar ik word opgehaald door mijn vader', vulde hij aan, voor de volledigheid.
'Dat is leuk', sprak ik vaderlijk.
'Door mijn eerste vader dan', preciseerde de kleine.
'Aha', zei ik, op een toon alsof voor mij verder alles duidelijk was. Kennelijk meende het jongetje echter dat ik toch weer in het duister verkeerde en hij zat er niet mee om dan maar weer bij het begin te beginnen.
'Ik kom nu van mijn moeder, de moeder waar ik uitgekomen ben'.
'Hm-hm'.
'En ik ga nu naar mijn andere moeder, die van mijn moeder is weggegaan'.
'Ja', sprak ik, ditmaal met overtuiging. Tot zover bleek ik bij de tijd.
Het kind greep het boek dat bijna van zijn schoot af gleed.
'Mijn andere moeder trouwde toen met mijn vader. Mijn eerste vader dan'.
'Ah zo', zei ik.
'Maar', vervolgde hij, 'van mijn eerste vader is ze gescheiden en nu woont ze samen met mijn tweede vader'.
Het jongetje keek me onderzoekend aan, alsof hij doorhad te doen te hebben met iemand die niet meer helemaal bij de wereld hoorde. Maar wie weet dacht dat hij dat helemaal niet en was dat besef exclusief van mij. In ieder geval probeerde ik niet te laten merken dat ook ik onderzoekend keek.
Ik vroeg me af of het jongetje misschien zelfs nog een derde vader had, een derde die zijn eerste nog was voorafgegaan en van wiens bestaan diens kind mogelijk geen weet had. Maar dat punt durfde, wilde ik niet opwerpen, zelfs al wekte die kleine de overtuigende schijn geheel moeiteloos in het leven te staan en was hij daar wellicht met hetzelfde gemak op ingegaan.
Ik keek van het jongetje naar het boek en terug. En schrok. Zou hij in mijn ogen hebben kunnen lezen dat daarin iets schokkends stond gedrukt? Namelijk: 'Moet jij eigenlijk wel kunnen?'
Het voelde alsof ik mij auto-betrapte, maar het onaangename daarvan loste zich vrijwel direct op in de gedachte dat 'of-ie nu wel of niet moest kunnen' totaal irrelevant achterbleef ten opzichte van de niet te weerleggen realiteit dat-ie er was.
Bij Duivendrecht las hij weer. Ik ook, maar niet echt. Ik peinsde, vlak boven de rand van mijn eigen boek: 'Misschien moet je niet kunnen, maar kan je?'
Er was geen ontkomen aan. Zelden had ik zo'n leuk jongetje gezien. Misschien wel nooit.
*
© 1999 Joost Overhoff